donderdag 21 juli 2011

Proloog

Ik ben niks speciaals. Nooit geweest ook. Toen ik acht was, viel ik van mijn fiets, met mijn hoofd tegen de straatstenen. Sindsdien heb ik een rare buil op mijn voorhoofd. Soms heb ik het gevoel dat die buil mij nog het best definieert van al.

Ik heb geen noemenswaardige hobby’s. Ben nergens uitzonderlijk goed in. Heb vanalles geprobeerd, dat wel. Mijn koksopleiding eindigde vroegtijdig met een verbrande onderarm in wit kippengaas. De leraar notenleer wees me van pure miserie de triangel toe, maar ook daarvoor moet je maat kunnen houden, en dat kan ik niet. Tijdens het volleybal verstuikte ik mijn enkel zwaar, en mijn schetsen van vazen met bloemen deden het haar op de armen van mijn vrouw recht overeind komen.

Op het werk ben ik zo goed als onzichtbaar. Iemand mikte ooit zijn jas over mijn hoofd toen ik stond te wachten bij het kopieerapparaat. Ik ga op in de achtergrond. Mijn job is dan ook behoorlijk nietszeggend, en bovendien hebben ik en mijn buil er niet de juiste kwaliteiten voor – directieassistenten behoren sociaal te zijn en mooi om naar te kijken, en wij zijn geen van beiden.

Op je drieëndertigste behoor je de richting van je leven bepaald te hebben. Mijn ouders hadden toen al vijf kinderen, een geit en een aanbouw. Ik heb een vrouw die elke dag een beetje gekker wordt van mijn besluitloosheid en een minderwaardigheidscomplex waar je huizen op kan bouwen. Ik denk erover een hond te kopen, maar ook daar heb ik mijn twijfels bij. Want wie weet vindt ook hij mij niet leuk.

Er is een tijd geweest dat ik geloofde dat ik het antwoord achter een welbepaalde straathoek zou vinden. Intussen ben ik erachter dat Vlaanderen niet genoeg straathoeken heeft om mij een antwoord te bieden. Ik heb het even in Frankrijk geprobeerd, maar was de taal niet machtig genoeg om te begrijpen waar het precies over ging. Dus kwam ik maar terug.

Er komt een moment dat je het heft in eigen handen moet nemen. Dat moment kwam er vijf jaar geleden. Sindsdien is er weinig veranderd. Want ik vraag je, hoe kan je het heft in handen nemen als je niet weet waar het heft stopt en waar je handen beginnen?

Ik ben niks speciaals. Nooit geweest ook. Toen ik acht was, viel ik van mijn fiets, met mijn hoofd tegen de straatstenen. Sindsdien heb ik een rare buil op mijn voorhoofd. Soms heb ik het gevoel dat die buil mij nog het best definieert van al.