maandag 1 november 2010

Interview met Bart Moeyaert over Het Paradijs

Een openhartig gesprek over het belang van wederzijds begrip tussen twee (naakte) mensen. Bart Moeyaert over Het Paradijs.

Is Het Paradijs ontstaan op aanvraag van het Nederlands Blazers Ensemble, of omdat het verhaal van De Schepping eigenlijk niet af was?
Moeyaert: Het ging heel eenvoudig: de samenwerking was heel leuk en we hadden afgesproken nog eens samen te werken. Maar je weet hoe dat gaat: zo'n dingen worden gezegd, maar het komt er niet meteen van. Na de laatste voorstelling was het duidelijk dat we een vervolg zouden maken op De Schepping. Sterker nog: we besloten om er een trilogie van te maken: de schepping, het paradijs en de dood.

Naar die dood verlangt Eva. Is dat niet een beetje raar, aangezien ze in het Paradijs leeft?
Moeyaert: "Ik heb alle bestaande verhalen over het Paradijs nagelezen en bestudeerd. Iedereen weet ongeveer hoe het in elkaar zit: twee naakte mensen, een appel en een slang. Ik wilde geen clichés, de erfzonde kan ook anders ingevuld worden. Het gaat erom te verlangen naar iets dat niet hoort. Ik heb al van velen een geschrokken, zelfs geschokte reactie gekregen. Verlangen naar de dood terwijl je in het Paradijs leeft, dat hoort niet. En net daar staat die appel voor. Dus daar heb je de erfzonde, zonder cliché.
Wist je dat er eerst een andere vrouw in het Paradijs was? Lilith heette ze, maar ze was te gevaarlijk, want ze was evenwaardig aan Adam en een vamp. Dus werd ze vervangen door Eva, die ondergeschikt is aan Adam. Ik wilde geen twee vrouwen, dat zou het verhaal te complex en te volwassen maken. Het moest een helder verhaal blijven, net als De Schepping. Dus gooide ik het over een andere boeg. Ik heb oude — echt oude, uit 1870 — tuinboeken gelezen en ontdekte wat er gebeurt als je een tuin niet onderhoudt. Dat heb ik gebruikt in het Paradijs, waar het altijd zomer is en de planten beginnen te woekeren voor je het weet. Adam let erop dat dat niet gebeurt, maar Eva wordt ongelukkig. Zij wil de dingen meemaken."

Maar dat begrijpt Adam niet.
Moeyaert: "Nee. Hij denkt: ze heeft alles wat ze wil, wat heeft ze te klagen? Eva zegt letterlijk "Ik mis het één en ander", hij ziet enkel de natuur en hoe hij die bewerkt voor haar. Hij snapt niet dat zij de dingen wil meemaken, terwijl hij ze wil beheersen. Dat is het verschil tussen man en vrouw denk ik: een man wil macht, wil de dingen kunnen beheersen, terwijl een vrouw alles wil meemaken en de natuur bijgevolg wil laten begaan."

We hebben al het verschil tussen man en vrouw, de erfzonde en de teloorgang van de natuur gehad. Wat is precies de kern van het verhaal?
Moeyaert: "Het Paradijs gaat over elkaar begrijpen. Adam en Eva begrijpen elkaar niet, en zullen dat ook nooit doen. Op het einde van het verhaal gaat het al beter, maar ze zijn duidelijk niet voor elkaar geschapen. Relaties draaien om elkaar begrijpen, of zal ik zeggen: elkaar aanvoelen. Als die basis er niet is, kan het niet lukken. Dat heb ik sinds Het is de liefde die we niet begrijpen geleerd."

De allusies op de teloorgang van de planeet zijn toeval?
Moeyaert: "Het is grappig hoe iedereen zijn eigen invulling aan het verhaal geeft. De recensent van De Morgen haalde er ook vooral het milieuverhaal uit. Terwijl dat niet echt de insteek is, maar je kunt het zo lezen."

Dat komt misschien omdat er zoveel onuitgesproken blijft dat de lezer verplicht wordt om bepaalde zaken zelf in te vullen?
Moeyaert: "Misschien heb ik dat stijlkenmerk, dat mij eigen is, erg ver doorgedreven. Ik heb nog nooit meegemaakt dat er zoveel verschillende invullingen aan een verhaal worden gegeven, dus het kan dat ik veel openingen gelaten heb. Wat ik niet erg vind, trouwens."

Nadat ik het verhaal gelezen had, bleef ik met een donker, somber gevoel achter. De muziek is echter helemaal niet somber. Is dat opzettelijk?
Moeyaert: "Het is geen somber verhaal. Je hoort het in mijn stem als ik het verhaal voorlees. (Het boek gaat gepaard met een cd waarop de muziek van het Ensemble afgewisseld worden met de voordracht van het boek door Moeyaert, nvdr.) De idee naar de dood te verlangen, is niet slecht. Zonder de dood is het leven niet compleet. Waarom zo bang voor de dingen die je mist in het leven? Ook de tekeningen worden af en toe "somber" genoemd. Waarom dat is, weet ik niet. Ik noem ze: puur. Bekijk de laatste plaat, waarop Eva trots en in balans staat. God maakte haar ondergeschikt aan Adam, maar gedurende het verhaal drukt ook zij haar stempel op de feiten; ze overhaalt Adam om de natuur zijn gang te laten gaan en volop te leven. Om de dood te accepteren. Op het einde is ze dan ook gelijkwaardig aan Adam en is er een evenwicht bereikt in het Paradijs. Dat is toch niet somber?"

God is opvallend afwezig. Was dat een bewuste keuze?
Moeyaert: "Als je het evangelie leest, vind je God ook nergens terug. Adam en Eva worden als het ware gedropt in het Paradijs. In mijn verhaal vallen ze door het bladerdak. Zo voelt het namelijk voor hen aan: alsof ze in het Paradijs gegooid worden. Die val is nog niet de zondeval, maar het begin van het verhaal. Naast de geschriften was er ook het vertellersperspectief dat ik wilde veranderen; in het vorige verhaal was ik de verteller, een ik die God aan het werk zag. Die insteek wilde ik opnieuw, maar deze keer niet tegenover God, maar tegenover Eva."

Denk je dat in de moderne samenleving nog tijd gemaakt wordt om de dingen te laten begaan en ze echt mee te maken?
Moeyaert: "Tijdens de voorstellingen merk ik dat de mensen verleerd zijn om naar het ware van het leven te kijken. Daarom hebben ze opnieuw nood aan een basis, aan iets om aan vast te houden. Dat vinden ze onder andere in onze voorstellingen. Tijdens de tournee zit ik op een hoge stoel, vanwaar ik het hele publiek kan zien. Hun gezichtsuitdrukkingen en reacties na afloop doen me heel veel deugd en zeggen me dat het goed is."

Recensie Het Paradijs
Recensie Mama Tandoori

Kinderboek in zevenmijlslaarzen

Het Paradijs is het vervolg op De schepping, opnieuw een kinderboek op muziek dat ook voor volwassenen een boodschap heeft. Hoe diep die boodschap gaat, hangt van de lezer af. In het beste (of net het slechtste?) geval word je helemaal van je sokken geblazen.

De zondeval

Het verhaal achter het Paradijs is u ongetwijfeld bekend. Een naakte man en vrouw, een slang, een appel. En natuurlijk het Paradijs is al zijn glorie. In Moeyaerts versie moet je even zoeken naar deze elementen. Adam en Eva zijn gemakkelijk te herkennen, maar het Paradijs lijkt een op hol geslagen oerwoud en de slang en appel zijn nergens te bespeuren. Dat lijkt de zaken er gemakkelijker op te maken, maar niets is minder waar. Eva mist immers het één en ander. Die vrouwen toch.

Adam begrijpt niet wat Eva mist; ze heeft alles. Hij bewerkt de aarde voor haar, vermijdt dat het Paradijs begint te woekeren. Dat Eva net niet wil dat alles gecontroleerd wordt en ze het leven wil (laten) leven, ziet hij niet in. Ze wil alles: het leven en de dood. Net dat is de erfzonde; verlangen naar de dood terwijl je in het Paradijs leeft, hoort niet.

Troubles in paradise

In het begin waren Adam en Eva gelukkig. Ze waren letterlijk en figuurlijk nooit alleen. Het duurt echter niet lang, of ze beginnen uit elkaar te groeien. Je merkt aan alles dat Eva niet gelukkig is; ze zucht en steunt terwijl hij het haar naar haar zin probeert te maken. Ze slaapt niet goed meer. De situatie gaat van kwaad naar erger, tot Adam uiteindelijk toegeeft; ze zullen de natuur laten voor wat hij is. De vrouwelijke lange tenen moeten zich niet aangesproken voelen; het is niet de bedoeling van de schrijver de vrouwelijke onredelijkheid, dan wel de kern van een relatie in de verf te zetten. Want ook al lees je het verhaal slechts oppervlakkig, je kan er niet omheen dat een relatie niet staande houdt zonder wederzijds begrip.

Aarde aan God

Ook al wijkt het verhaal vanaf de eerste regel al sterk af van de gekende geschriften (die hoop en al maar enkele alineas lang zijn), toch is het een verrassing dat God volledig afwezig is in dit boek. Wie het niet weet, of verkiest het te negeren, leest dus gemakkelijk over het feit dat Het Paradijs over het scheppingsverhaal gaat. Het kan net zo goed om een modern, naakt avontuur gaan. Moeyaert is er opnieuw als geen ander in geslaagd universele en fundamenteel menselijke gevoelens zo simplistisch op papier te zetten dat je hoe dan ook verdwaasd achterblijft.

Tussen de regels

Moeyaerts kenmerkende stijl, waarin de eigenlijke inhoud tussen en niet in de regels staat, zegeviert eens te meer in dit verhaal dat slechts op het eerste zicht kinderlijk eenvoudig is. Het bewijs hiervoor ligt in de reeds verschenen recensies. Iedereen lijkt er een andere lezing en betekenis op na te houden. Wie de ware betekenis van het verhaal en de sobere maar daarom niet sombere tekeningen van Erlbruch wilt begrijpen, doet er goed aan de bijhorende cd te beluisteren. Hierop staan de muziek van het Nederlands Blazers Ensemble en de voordracht van het verhaal door Bart Moeyaert zelf. Hoewel je een somber timbre van de muziek en de stem verwacht, is het tegendeel waar: beide zijn onmiskenbaar vrolijk. Dat is wat mij betreft dan ook de moraal van dit oeroude verhaal.

Interview met Bart Moeyaert

Recensie Mama Tandoori

zondag 3 oktober 2010

Appelflauwte


De wereld ziet er grappig uit vanaf de grond. Alles lijkt belachelijk hoog. Een archiefkast lijkt een wolkenkrabber, een stoel een boom. Hangbuiken en –borsten nemen nog onflatterender proporties aan, neuzen lijken meters lang. Tegelijk is het uitzicht sereen. Elk stofje op de vloer heeft zijn verhaal, elke beweging krijgt een andere dimensie. Ik zou het liefst mijn gezicht tegen de tegels drukken en voor altijd zo blijven liggen. Helaas gaat dat niet als je in het kantoor van je baas ligt.

Van op mijn plekje, tussen een gifgroene fatboy en het bureau, zie ik drie paar schoenen. Die van mijn baas (Le Coq Sportif), die van zijn secretaresse (Prada) en die van de grootste roddeltante van het bedrijf (pijlsnelle met lage hakken). Ze staan in een half cirkeltje om me heen, alsof ze nog aan het beslissen zijn of ze me zouden rechttrekken of gewoon zouden laten liggen. De Prada’s en ballerina’s lijken voor de laatste optie te willen gaan. Ballerina wilt het nieuws – hoogstwaarschijnlijk getiteld ‘Veerle per ongeluk zwanger’ of ‘Veerle aan de drank’ – zo snel mogelijk kunnen rondbazuinen, Prada is erbij geroepen maar heeft geen zin in gedoe.

Uiteindelijk neemt mijn baas – o gêne – me onder mijn oksels vast en kwakt hij me in de gifgroene fatboy met de woorden “rust maar een beetje”. Prada trippelt tevreden weg en ballerina huppelt achter haar aan. Daar lig ik dan. In het kantoor van mijn baas. Van de baas van mijn baas om precies te zijn. In een gifgroene fatboy waar ik onder geen beding elegant uit recht geraak, ook als mijn hoofd niet vol mist zou zitten. Erg elegant ben ik sowieso niet. Een olifant op naaldhakken is er niets bij. Ik doe dus maar gewoon mijn ogen dicht.

Wanneer ik ze terug open doe, staan de baas van mijn baas en zijn secretaresse opnieuw naast me. Ook vanuit deze positie zien ze er niet bepaald knap uit. Helaas ik heb zonder twijfel geen recht van spreken. Wanneer ik neerlig zie ik eruit als een in elkaar gezakte pudding. Terwijl ik de ernst van de situatie probeer in te schatten – hoeveel kinnen zien ze vanuit hun positie precies? – spreekt mijn hogergeplaatste het gevreesde zinnetje uit: “We gaan je eens rechtzetten he.” Waarna ze met twee naar mij gaan staan kijken. Hoewel ik nog geen half uur geleden van mijn stokken ben gedraaid wegens een bloeddrukval, voel ik het bloed nu in sneltempo naar mijn hoofd stijgen. Tijdens mijn slaap ben ik helemaal weggezakt in de ligzak. Ben ik de fatboy geworden, zeg maar. Ik heb dan ook geen idee hoe ik in godsnaam terug op mijn benen moet geraken. Alsof ik op het punt sta een atletisch record te breken blijven ze doodstil staan terwijl ik vruchteloze pogingen onderneem om mijn gewicht op mijn voeten te krijgen. Na zo’n veertien mislukkingen en een beetje pipi in mijn broek van de inspanning grabbelt Le Coq Sportif me zonder waarschuwing vast en tilt me in één beweging uit het gedrocht. Waarna ik van pure gêne opnieuw door mijn benen zak.

De wereld ziet er grappig uit vanaf de grond. Alles lijkt belachelijk hoog. Tegelijk is het uitzicht sereen. Van op mijn plekje zie ik wel acht paar schoenen. Die van de baas van mijn baas, zijn secretaresse, de grootste roddeltante van het bedrijf, drie van mijn directe collega’s, die er intussen van overtuigd zijn dat ik zwanger ben, mijn baas en de kuisvrouw. Ze staan in een cirkel om me heen, alsof ze nog aan het beslissen zijn of ze me zouden rechttrekken of gewoon zouden laten liggen. Dus doe ik nog even mijn ogen dicht om te genieten van de rust van de tegels.

maandag 26 juli 2010

Badminton



Ik had me voorgenomen om te gaan sporten. Een beetje beweging kan nooit kwaad, zeker niet als je dagelijks minstens 200 gram chocolade naar binnen speelt. Het was dus onmogelijk om het voorstel van enkele collega’s om te gaan badmintonnen nog langer onbeantwoord te laten.

Daar stond ik dan, met een zilverkleurige DKNY-sporttas in mijn hand, op van de zenuwen. Ik kan namelijk niet badmintonnen. Ik kan ook niet voetballen, basketballen, volleyballen, hockeyen, baseballen, tennissen of golfen, maar dat deed niet ter zake. Ik was hier om te badmintonnen. Dat ik een wandelend rampgebied ben met ballen van alle groottes en vormen, sticks, rackets en netten moest niet geweten zijn, maar dat ik niet overweg kan met een pluimpje en het voor mij fysiek onmogelijk is om binnen de lijnen van een veld te blijven zou ik niet lang kunnen verstoppen. Helaas hadden de collega’s mijn waarschuwing opgevat als een verplicht bescheidenheidsnummertje en mijn bezwaren al lachend weggewuifd. Ook achter die façade kon ik me dus niet verschuilen.

Eenmaal op het veld giechelde ik de eerste vijf keer dat ik het pluimpje faliekant miste verontschuldigend. Had ik niet op een sportterrein gestaan, men zou denken dat ik zwaar aangeschoten was. Was dat maar zo, dan hoefde ik elke vernederende misser niet te beleven tot in de punten van mijn tenen. Na de vijfde mislukking deed ik er wijselijk het zwijgen toe. Kwestie van de situatie niet nodeloos nog pijnlijker te maken dan ze al was. Gelukkig was het dubbelspel. Kon ik mijn compagnon het meeste werk laten doen.

Na een half uur begon echter ook dat op te vallen. Terwijl de andere drie nat in het zweet hijgend van het net naar de achterlijn liepen, zag ik er waarschijnlijk uit alsof ik aan een fotoshoot over sportscholen meedeed. Ik was zelfs nog niet begínnen zweten. Tijd om in actie te komen, dus. Voor ik het wist, liep ik molenwiekend van links naar rechts over het terrein. Want dat is nog zo iets: elegant sporten is niet aan mij besteed. Mijn gebrek aan ruimtelijk inzicht heeft daar alles mee te maken. Om een vliegend object te kunnen raken heb ik al mijn concentratie nodig. Aandacht die dus niet meer naar mijn gezichtsspieren kan gaan. Al sportend kan ik dan ook zonder probleem doorgaan voor een geestelijk gehandicapte. De manier waarop het object in kwestie raakt waar het zijn moet doet er evenmin toe. Ik ben allang doodgelukkig als het daar daadwerkelijk geraakt. In het geval van badminton betekent dat dat ik eruit zie als een op hol geslagen stoommachine; waar de meeste mensen vanuit de pols spelen, speel ik vanuit mijn ellebogen, schouders, heupen en knieën en waar de meeste mensen iets zwaarder ademen, hijg, puf en stoom ik.

Op het eind van het sportuurtje kon ik trots zeggen dat ik het pluimpje welgeteld 34 keer geraakt had, waarvan het 17 keer aan de andere kant van het net eindigde. Toch betwijfel ik of mijn persoonlijk record een tweede uitnodiging voor het wekelijkse sportmoment zal leiden. Niet dat het uitmaakt; ik vermijd liever dat de mensen waar ik dag in dag uit mee moet samenwerken denken dat ik geestelijk niet in orde ben.

zondag 25 juli 2010

Absurde Gentse Feestenconversatie

“Die griet keek naar mij”
“Die met haar … ?”
“Ja.”
“Zonder twijfel.”
“Ze keek naar mij en ze wilt mij.”
[honend]“Wie zou je niet willen.”
[serieus]“Jij.”
[nog steeds honend]“Welke vrouw zou je niet willen.”
[nog steeds serieus]“Feit.”
[ze staren allebei zwijgend naar het meisje met de …]
[trots]“Ze heeft naar mij geknipoogd. Zag je dat?”
[nog steeds honend] “Nee, dat zag ik niet.”
[verongelijkt]“Wat? Kan dat niet misschien?”
“Moest je minder zat zijn en je broek niet open staan, misschien.”
“Ze heeft naar mij geknipoogd. Ik zou het zweren als ik niet zo zat was.”
[sussend]“Zonder twijfel.”

zaterdag 10 juli 2010

Housewife


Boem. Paukenslag. Recht op mijn hersenpan. Het kwam zo hard aan dat ik er stil van werd. Daar stond ik dan, midden in de Ikea, potloodje van vijf centimeter als een dolk voor me uitgestoken, mond half open bij het besef van het onwezenlijke. Ik was veranderd in een huisvrouw. Jezusmina, was dat schrikken.

Waar is de tijd dat ik me in Karlstad of Arild installeerde om ruziënde koppels gade te slaan? Niets grappiger dan welles-nietes discussies over de grootte van de nieuwe boekenkast of de bekleding van de zetel. Althans, als jij degene bent die met zijn voeten omhoog in een nepleren bank ligt. Het gegniffel dat ik achter mijn rug hoorde opstijgen terwijl ik met volle overtuiging de wereldberoemde monoloog Je kan niet serieus menen dat je die kast bij onze vloerbekleding vindt passen stond te declameren, vond ik helemààl niet grappig.

En toch was het waar: één van mijn twee grootste angsten was werkelijkheid geworden. Nu rest me alleen nog de verwezenlijking van het evenbeeld van mijn moeder. Als een zombie heb ik me verder door de winkel laten meetronen. Ik kan alleen maar hopen dat ik bij de aanblik van mijn nieuwe woonst geen acute aanval van hysterie krijg – ik kan me de meubels die we na de kortsluiting in mijn hersenen hebben uitgekozen onmogelijk herinneren.

Nu ik enigszins bekomen ben en in de zevende fase van het verwerkingsproces aangekomen ben (na bergen chocola kwam dan toch de aanvaarding), ben ik in staat enkele kanttekeningen te maken bij het hele voorval. Eén: ik zie er best nog goed uit voor een huisvrouw. Twee: (hetero) mannen zijn niet in staat om een interieur te kiezen. Hebben ze simpelweg de capaciteiten niet voor. En dat mag wel eens aan hun gebruiksaanwijzing toegevoegd worden. Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen en Waarom mannen liegen en vrouwen schoenen kopen dekken gewoon de lading niet. Zo weten vrouwen niet waar ze aan beginnen. We krijgen al genoeg te verduren, onnodige complexen als De Gillende Ikeavrouw zijn nergens voor nodig.

Zolang de bevoegde instanties niet tot actie willen overgaan - tot mijn grote verbazing werd ik er vriendelijk op gewezen dat BHV nog steeds alle prioriteit geniet - neem ik zelf de touwtjes in handen. Die gebruiksaanwijzing komt er. Desnoods moet ik hem hoogstpersoonlijk aan het oor van elke mannelijke boreling gaan nieten. Niet enkel de potloodjes in de Ikea zullen mij dankbaar zijn.

woensdag 23 juni 2010

Doe-het-zelven



Wij zijn een familie van doe-het-zelvers. Heb ik nooit anders geweten. Kast in mekaar zetten, grasmat leggen, konijnenhok bouwen, plamuren, snoeien, schilderen, planten, doe je toch gewoon zelf? Wat je zelf doet, doe je beter. Gesprekken op familiebijeenkomsten gaan steevast over de nieuwste kast van de Ikea waar een moer in ontbreekt maar die – o wonder – toch perfect recht staat, ruzies over wie het stappenplan voor de bouw-uw-eigen-huppeldepup met het oud papier heeft meegegeven.

Mijn persoonlijke palmares is veeleer beperkt. De eerste en meteen ook laatste stoel die ik in mekaar vees bezorgde mijn oma net geen gebroken heup en mijn eigengemaakte koekjes zien eruit als bergjes kruimel met chocolade erdoor. Lekker, maar niet om aan te zien. Het enige wat ik goed kan, is haar verven. En dan nog. De sessies eindigen steevast met vlekken die niet meer uit het badkamertapijt gaan, ondergespatte spiegels en een rij wachtenden voor de badkamerdeur die tot aan het tuinhuis komt. Waarachter ze uiteindelijk uit pure wanhoop hun broek laten zakken, “Want ze komt er het eerste uur toch niet uit.”

Klopt ook. Anders dan bij het in elkaar vijzen van meubilair en het scheren van heggen, is de timing bij haar verven heel belangrijk. Het product er enkele minuten te lang laten opzitten kan betekenen dat je eindigt met een kop als een seinlicht. Weet ik helaas uit ervaring. Je zal dan ook altijd zien dat net wanneer je je haar moet uitspoelen iemand “Echt heel dringend” naar de wc moet en het tuinhuis al bezet is. Het zal hen zelfgedraaide worst wezen dat ik eruit zie als Pipi Langkous.

Ik ben er nog niet uit of ik een man wil die doe-het-zelft, of net helemaal niet. Alles heeft zijn voordeel – zo ook mijn linkerhanden. Die compenseer ik namelijk ruimschoots met mijn organisatorisch inzicht en vermogen tot commanderen. Of hoe het belangrijker is om je zwakke punten te kennen dan daadwerkelijk alles (denken) te kunnen. Zuig daar maar eens een puntje aan, nonkel Floris!

zondag 6 juni 2010

Mensen kijken

De leukste bezigheid op het openbaar vervoer is mensen kijken. Kan ik uren mee bezig zijn. Handig als je dagelijks enkele uren op treinen moet wachten.

Eén dag was ik terug uit het buitenland, of mijn trein werd afgeschaft. De gezichten die mensen bij die aankondiging trekken hou je niet voor mogelijk. Zelf rol ik zo hard met mijn ogen dat ze hoogstwaarschijnlijk ooit eens aan de binnenkant van mijn hoofd zullen blijven steken. Daarna pauzeer ik mijn gefoeter even om de reacties rondom mij te bekijken. Van wilde gebaren in de richting van het aankondigingbord en/of luidspreker tot “Ik ga te laat zijn voor het eten want die godverdomse kut…” en zo verder. En dan gaan ze zitten mokken op een bankje. Toegegeven, ik zit als eerste op dat bankje, GSM en scheldwoorden in de aanslag, dus ik heb eigenlijk geen recht van spreken. Toch is het hele schouwspel zo grappig dat ik eigenlijk een bedankbrief naar de Belgische Spoorlijnen zou moeten schrijven. Maar omdat ze daar de verkeerde conclusies uit zouden kunnen trekken, doe ik dat maar niet.

Wanneer het desbetreffende vervoermiddel op tijd is, is levens verzinnen een leuke. Leeftijden raden heb ik lang geleden opgegeven. Ergens tussen “Wilt u zitten mevrouw? Zo oud ben ik niet hoor, dank je. Oh. [verbaasde blik] Ik ben amper zesenveertig! Oooh. [ontdane blik]” en “Mag ik misschien zitten, juffrouw? Zo oud bent u toch niet? Ik ben al vierenzeventig! Ooh. [exit scene]” Met levens verzinnen kan het bijna niet misgaan. Gênant wordt het wel als je de persoon ik kwestie zo interessant hebt gemaakt – rijke advocaat, single, perfect gebit, zacht van inborst, beest in bed – dat je jezelf moet bedwingen om niet met hem of haar te gaan praten. Smoor worden op je eigen verzinsels, daar kan je geloof ik voor opgesloten worden. Die richting wil je niet uit met je leven. Heb ik die advocaat horen denken.

Soms vraag ik me af wat mensen verzinnen als ze mij zien op de trein. Twintig, single, studente handelingenieur, beest in bed (verkeerd)? Zevenentwintig, gescheiden, secretaresse, schichtige muis (verkeerd)? Begin de twintig, slaapdronken maar niet te moe om in haar vuistje te lachen om de dingen om zich heen, deinst er niet voor terug in het openbaar eens duchtig te vloeken maar daarnaast goed van inborst, verder geen commentaar (bingo)?

zaterdag 17 april 2010

Okselvijver

Het is lente. De temperaturen stijgen langzaamaan. Met mijn gezicht naar de zon gekeerd zit ik als een legkip achter het treinraam – de warmte opslurpend, dom glimlachend gelukkig te wezen met de eerste zonnestralen. Tot een fors gebouwde dame hijgend en puffend naast me neerzakt. “Hetisongelofelijkwarmbuitehhhhh.”

Die ongelooflijk is relatief. Het is warmer dan de acht graden die we de voorbije maanden gewoon zijn geworden, dat klopt. Mag ook wel. Ik begon zo stilaan te denken dat de Opwarming Van De Aarde de grootste propagandatruc in de geschiedenis was. Maar om, nu het kwik eindelijk enkele graden klimt, te beweren dat het ongelooflijk warm is, is een stap te ver.

Wanneer ik haar geringschattend wil aankijken om haar duidelijk te maken dat ze overdrijft (iemand moest het doen, ze ruïneerde het gelukzalige moment voor ons allemaal), doet ze met een brede zwier van haar arm haar sjaal uit. En daar is ie dan, de eerste okselvijver van het voorjaar. Voor ik goed en wel besef dat ik onder haar arm zit te staren, naar de vlek ter grote van de Kempense meren, bereikt de geur me. Ik draai mijn gezicht in een ruk van haar weg en druk het in een wanhopige ontsnappingspoging tegen het raam, maar het mag niet baten. En nu heb ik ook nog eens een kolonie bacteriën op mijn rechterkaak kleven. Omdat het toch al te laat is (eens die bacteriën er zitten, gaan ze toch niet meer weg), hou ik die houding aan tot mijn nek pijn begint te doen.

Ik geef toe, tijdens de lente en de zomer draaien ook mijn zweetklieren dubbele shiften en verdriedubbelt mijn deodorantgebruik. Ik ben als de dood voor plekken en geurtjes en bekijk en besnuffel mezelf bijgevolg voortdurend. Mijn onzekere “Stink ik?” heeft ongetwijfeld al menig oor bereikt. Maar liever dat dan de mensen om me heen te vergassen of met mijn armen lopen zwaaien terwijl daar een kanjer van een donkere plek onder zit.

De vrouw is zich echter van geen kwaad bewust – integendeel. Met haar Dag Allemaal waait ze de geur in concentraties die de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen mijn richting uit. Met naar beneden krullende mondhoeken (kan ik niks aan doen, als ik iets vies ruik trekt mijn mond automatisch in een grimas) kijk ik wanhopig naar de man voor me. Het duurt even voor ik doorheb dat hij geen rare tic nerveux heeft, maar me duidelijk probeert te maken dat ik door mijn mond moet ademen. Wat ik de dertien minuten die mijn rit nog duurt dan ook doe.

In het station aangekomen haast ik me de trap op. Ik zwaai naar het meisje dat op me staat te wachten en reik haar mijn wang voor een kus. Die niet komt. Ik draai mijn hoofd een slag opzij, zodat ik kan kijken wat er scheelt. Met omlaag krullende mondhoeken (kan ze niks aan doen, haar mond trekt automatisch in een grimas als ze iets vies ziet) kijkt ze naar mijn rechterkaak: “Wat heb jij nu op je kaak plakken? Heb je met je kop tegen de ruit geslapen? Je weet toch dat dat hartstikke vies is?”

maandag 12 april 2010

Recensie Mama Tandoori



Bij ons is hij amper bekend, in Nederland een begrip. Ernest Roelof Arend van der Kwast, ook bekend als Yusef el Halal of Sieger Sloot, beschikt naast een klinkende reeks voornamen en het talent voor het verzinnen van goed bekkende pseudoniemen over een razend vlotte pen. Hij sleurt je mee vanaf de eerste zin en hoewel Mama Tandoori geen pointe heeft (hij ramt de meelijwekkende werkelijkheid van zijn jonge leven pagina na pagina door je strot), verveelt zijn levensverhaal geen moment.

What happens in Bombay, obviously doesn’t stay in Bombay


Ernest van der Kwast werd in 1981 geboren in Bombay. Zijn moeder is van Indiase afkomst, zijn vader is een Nederlander. Ernest en zijn twee oudere broers groeien op in Nederland, waar hij tegen wil en dank in de atletiek-, padvinders- en jongenskoorwereld wordt gegooid. Wanneer hij op school in aanraking komt met toneel, gaat zijn schrijfcarrière van start. Hij schrijft toneelstukken en kortverhalen, wordt hoofdredacteur van een literair tijdschrift, organiseert literaire podia en schrijfwedstrijden, geeft boeken uit onder pseudoniemen en werpt tussendoor met discussen, een gewoonte die sinds de atletiekvereniging is blijven hangen. Met Mama Tandoori schreef Ernest zijn vierde boek. Niet het vierde onder die naam, wel het vierde als gebundeld papier, gepubliceerd door een bekende uitgever.

Familie met een hoek af


Moeder van der Kwast is het prototype voor de Indiase vrouw. Althans, zo wordt ze afgeschilderd. Gezien onze beperkte ervaring met Indiase vrouwen, moeten wij blindelings op deze inschatting van de schrijver vertrouwen. Feit is dat het mens in één woord onmogelijk is. Indiase aard of niet.

Laat me, om misverstanden als “dat is zo één die elke andere vrouw afkraakt” te vermijden, toe de situatie even te schetsen. De moeder des huizes heeft steeds een deegroller bij de hand, waarmee ze met de losse pols in het rond zwaait, en leeft volgens het motto “gratis is goed”, wat betekent dat ze kilo’s kattenvoer inslaat omdat het een aanbieding was hoewel ze geen kat hebben en de blikjes dan maar uitdeelt als verjaardags-, huwelijks- en andere geschenken. Verder heeft ze een hekel aan haar volledige schoonfamilie, die ze zonder verpinken allerlei zaken (tot de keuken van de dementerende overgrootmoeder toe) afhandig maakt, en bezorgt ze zowel haar makelaars als haar portier een depressie. Je zou erbij gaan huilen als de schrijver er zelf niet om zou lachen. Meer dan eens (om precies te zijn, om de tweeënhalve bladzijde) voel je een diepe steek van medelijden voor alle mensen uit haar omgeving. En je zou haar haten als haar tragedie niet zo tastbaar zou zijn. Haar oudste zoon, haar eerstgeborene, haar trots, is geestelijk gehandicapt en daar zal ze nooit aan wennen. In de zorg voor Ashirwad en haar twee andere zonen zie je haar goedheid, wat het onmogelijk maakt haar te haten.

Ook de andere familieleden ontkomen niet aan een diepgaande analyse van hun levensloop. Zonder gêne vertelt van der Kwast over Uncle Sharma, tante Jasleen en oom Herbert, die stuk voor stuk haast even excentriek zijn als zijn eigen moeder. En even tragisch. Hij doet dit in hoofdstukken die elkaar chronologisch volledig overlappen zonder de lezer te verliezen in het tijdskluwen. De rode draad (of was het de rode peper?) is dan ook niet de tijdslijn, maar de onvervulde verlangens, de wrok en de zoektocht naar het geluk van al deze personages. Geluk dat geen van hen tot nog toe vond.

Combinatie zonder gelijke


Waar andere schrijvers blijven steken in óf het lachwekkende óf het tragische beschrijft van der Kwast zijn familie op een manier die beide combineert. De lach is nooit ver verwijderd van de frons – tranen hebben we ondanks het dubbele gevoel waarmee we achterbleven niet gelaten. Het boek is alles tegelijk: hilarisch, ontroerend, onbesuisd, scherpzinnig. En het beste: zonder dat het opvalt. Zonder dat de schrijver lijkt te zeggen: hier wil ik grappig zijn, hier moet je huilen. Hij is de Nederlandse Dimitri Verhulst, maar dan empathischer en minder marginaal wat de keuze van zijn onderwerp(en) betreft.

Recensie Het Paradijs van Bart Moeyaert

woensdag 17 februari 2010

Mooie Blogger


Meloentje, zoals verschillende blogsters haar intussen kennen, heeft me genomineerd voor de Beautiful Blogger Award. Bedankt, meid!

Deze award gaat gepaard met een aantal regels:
1. Thank the blogger who has nominate you for this award.
2. Put the award on your blog.
3. Give the link of the person's blog who has given you this award.
4. Share 7 interesting facts about yourself.
5. Nominate 7 other people for the Beautiful Blogger Award.

En wie ben ik om de regels niet te respecteren!

Zeven (7!) interessante dingen vertellen over mezelf, dat is een hele mond vol. Hier gaan we: Ik...
... zie er 's morgens slechter uit dan de gemiddelde West-Europese vrouw
... ben verslaafd aan chocolade
... ben allergisch aan alles wat een pels heeft, inclusief mijn konijn Truffel
... ben desondanks helemaal gek op dat beest
... lees graag bekende en geapprecieerde schrijvers
... maar moet toegeven dat ik ook verknocht ben aan chicklit
... wat me geïnspireerd heeft om een eigen boek te schrijven over het lief en leed van het achtienjarig meisje dat ik geweest ben. Over haar liefdesverdriet, problemen met het andere geslacht, dagelijkse beslommeringen inzake dat laatste onderwerp en de conclusie dat ze misschien beter non kan worden. Met de inspirerende titel "Misschien moet ik non worden".

Mijn genomineerden zijn:
Design to impress (voor de geweldige layout van mijn blog)
The Fabulous Life of Suusje Q
Unwritten
Dream on
Secrets don't make friends
Forever Sunset
Interrupted Rainbow

Allen daarheen!

zondag 7 februari 2010

De tandarts

Toen ik vijf was stond er in mijn liedjesboekje een gedicht over de tandarts. Om ons ervan te overtuigen dat die niet eng is en ons geen pijn zou doen. Ik moet zeggen, het heeft nul komma nul effect gehad.

De erbarmelijke kwaliteit van mijn tandglazuur en al wat eronder zit heeft zonder twijfel veel met mijn angst te maken. Alles waar ook maar enigszins in geboord kan worden, werd al onder handen genomen. Ik ben waarschijnlijk maar één ingreep meer verwijderd van problemen met de metaaldetector op de luchthaven. “Uurwerk, juffrouw? Riem? Enkel geld? Tepelpiercing?” “Euh nee, tanden.” En dat op je tweeëntwintigste. Op die leeftijd maak je meer kans in de liefde met herpes genitalis tussen je benen dan met zware metalen in je mond.

Waar andere mensen op paarden wedden en met de Lotto spelen, zet ik al mijn hoop op mijn tanden. Tussen de tandartsbezoeken door poets, flos, spoel en pruts ik alsof mijn leven ervan afhangt. Wat in zekere zin ook wel zo is. Mijn jaarlijkse afspraak maak ik met een fluisterstem, waarna ik nachtenlang de slaap niet kan vatten. Wanneer ik dan eindelijk de praktijk binnenstap en in de stoel mag gaan liggen, klopt mijn hart aan honderdveertig per minuut en knijp ik mijn billen ononderbroken samen.

En dan komen ze. De grapjes die ontspannend bedoeld zijn. Andere mensen trappen er misschien met open mond (nog zo’n flauwe) in, ik ben te gespannen om zelfs maar te reageren. Zo stijf als een plank lig ik te wachten op een pijnscheut, klaar om mijn hand op te steken als teken dat hij moet stoppen met wat hij in godsnaam aan het doen is. Tandsteen beweert hij, “Niks ernstigs”. Ammehoela! Waarom doet het pijn dan?

Aan die hoela mag hij anders gerust eens komen. Want er is (toch nog) één voordeel aan mijn tandarts: hij is best knap. Dat is meteen de belangrijkste reden om me er elk jaar opnieuw heen te slepen en de pijn te ver-jawel-bijten. Het heeft wel iets om troost te zoeken in zijn ogen wanneer de pijn te hevig wordt en het plafond geen steun meer biedt. Ook al komen daar negen op de tien keer tranen bij kijken en vindt hij me naar alle waarschijnlijkheid een overgevoelige trees.

vrijdag 1 januari 2010

2010

Gelukkig nieuwjaar! Hopelijk hebben jullie van de overgang gebruikt gemaakt om

- Die knappe(rd) eindelijk om jullie (zatte) vinger te winden
- De bloemetjes buiten te zetten en ze terug binnen te halen voor ze doodvroren
- Honderden goede voornemens te maken waar je er vandaag minstens al de helft opnieuw overboord gooit. Minder chocolade eten, hoe kwam je er ook op?
- Jezelf een propere lei te gunnen en vandaag fris opnieuw te beginnen aan 365 dagen om dat ding weer helemaal te bekladden

Ik wens jullie in ieder geval al het beste toe voor 2010!