zaterdag 28 maart 2009

Het meisje

Ze was het soort meisje dat je van meters afstand opmerkt. Mijn onbeschaamde puber van een broer zou haar een killerwijf, of anders een zalig mokkel (met langgerekte a) genoemd hebben, ik hou het liever iets beschaafder. Zijn uitroep, al dan niet gepaard gaande met een vette knipoog en/of een niet mis te verstane heupbeweging, zou het typische mannelijke jachtinstinct verwoorden. Mijn woordcombinatie, een sneer vergezeld door een minachtende blik, al dan niet gepaard gaande met een opgetrokken wenkbrauw, geeft op haar beurt uiting aan de typisch vrouwelijke jaloezie.

Ik rechtte mijn rug en zorgde ervoor dat ik pal in het gezichtsveld van mijn vriendje ging zitten. Om me heen zag ik verschillende vrouwen hetzelfde doen. Ik hield me muisstil en keek hem recht aan, geïnteresseerd knikkend bij zowat elk woord dat uit zijn mond kwam. Verschillende lotgenoten probeerden het anders. Naarmate het meisje dichterbij kwam, schuifelden sommigen op het gevaarlijke af heen en weer over hun stoel, in een poging het hele gezichtsveld van hun partner op te vullen. De vrouw aan het tafeltje naast me zag eruit alsof ze aan het aerobiccen was. Voorzichtig, mijn blik strak gefocust op zijn ogen, schoof ik wat bij haar vandaan. Het laatste wat ik kon gebruiken, was haar elleboog in mijn gezicht.

Zich maar al te goed bewust van de golf aan reacties die ze aan haar publiek ontlokte, heupwiegde het meisje veel te langzaam voorbij de tafeltjes. Sommige ongelukkigen zaten in de verkeerde richting en begrepen pas waar hun mannelijke metgezel naar aan het kijken was wanneer het te laat was. Stuk voor stuk vertrokken hun gezichten en was de rest van hun namiddag volledig verpest.

In mijn ooghoeken zag ik haar naderen. Voor zover dat nog niet het geval was, spande ik elke spier in mijn rug op en concentreerde ik me op het intussen onbegrijpelijk geworden verhaal dat mijn vriend nog steeds aan het vertellen was. De vrouw naast me had er niks beter op gevonden dan op het laatste nippertje haar vent aan zijn kraag tot halverwege het tafeltje te trekken en hem op zijn mond te kussen. Voor die last minute reddingsactie was het in mijn geval helaas te laat. Ik zag zijn blik opzij schieten en zijn wenkbrauwen omhoog gaan. Mijn rug voelde aan alsof de wervels elk moment van elkaar konden springen.
“Waarin sommige meisjes over straat durven lopen.” De afkeur droop van zijn stem. Ik beet op mijn lip en keek hem verwonderd aan, alsof ze me nog niet eerder was opgevallen. Hij keek me op zijn beurt verbaasd aan.
“Heb je weer last van je rug, schat?”

De man aan het tafeltje naast het onze grinnikte. Nu pas viel het me op dat zijn vriendin een enorme zonnebril met spiegelende glazen droeg. Of hoe vrouwen zichzelf soms vrijwillig belachelijk maken.

vrijdag 27 maart 2009

De stad

Ik dwaalde rond in de stad die ik sinds twee dagen oppervlakkig kende en warmde mijn handen aan koppen thee. Lichamen en hun aangename temperaturen passeerden me langs links en langs rechts, maar bleven buiten handbereik. De wil tot spreken was me gaandeweg vergaan, aangezien niemand de taal die ik sprak leek te kunnen plaatsen. Ik was alleen.

Naarmate de tijd verstreek, trok ik een schild op. Sommigen zouden het onverschilligheid noemen, ik zag het als een beschermingslaag tegen vijandige aanvallen. Ik geloof heilig in de dodelijkheid van sommige blikken.

Bij het vallen van de avond merkte ik dat het volkomen stil was om me heen. En dat terwijl mensen me in kuddes voorbijliepen, hun monden opengetrokken in luide uitroepen en hikkende lachen. Ik keek om me heen. De neonlichten boven de deuren van de vele restaurants staken flauwtjes af tegen de nachtelijke hemel. De gevels van de huizen liepen niet langer loodrecht de hoogte in, maar bogen zich verstikkend naar me toe. Alsof ze me eerst tegen en later in de grond wilden drukken.

De stem kwam van heel ver. Ik voelde hoe mijn hoofd heen en weer zwengelde, maar kon de oorzaak van de beweging niet lokaliseren. Al mijn vitale lichaamsfuncties leken uitgeschakeld. Ik hoorde, voelde en zag amper. Ik had me afgesloten van de wereld. Of was het andersom? De stem klonk steeds luider, het licht werd steeds feller. Na wat ettelijke uren leken, begreep ik dat iemand tegen me aan stond te duwen. Een man. Hij schreeuwde. En hij stonk verschrikkelijk. Ik voelde iets koud achter mijn rug. Een muur. Ik ontwaarde een rij straatlampen aan de overkant van de straat. Toen alle zintuigen ongeveer in hun oude staat hersteld waren, keek ik opzij. De man stopte met duwen. Hij keek me aan en vroeg of ik in orde was. Blij met de aandacht die ik eindelijk kreeg, knikte ik. Hij grijnsde, schijnbaar opgelucht dat hij me tot leven had kunnen wekken.
“Goed! Heb je dan misschien wat geld voor me?”

woensdag 11 maart 2009

De trein (2)

Zij zat schuin voor, hij naast mij. Zij was redelijk gezet, droeg haar haar in een slordige staart en keek strijdlustig door de vuile ruit. Hij was normaal gebouwd, had een hip kapsel en liet zijn ring rondjes draaien om zijn vinger. Hij legde zijn hand op haar omvangrijke dij. Zij ging in de aanval.

Hij vond dat ze overdreven reageerde, zij verweet hem zijn emotieloosheid. Hij suste dat ze het zich niet zo moest aantrekken, zij benadrukte dat ze niet over zich heen liet lopen door dat kreng. Hij vroeg waarom ze zich zo bedreigd voelde, terwijl daar helemaal geen reden toe was. Zij wees hem erop dat hij die trut anders ook wel knap had gevonden toen hij haar vorige week had ontmoet. Hij herinnerde haar eraan dat hij niet op graatmagere types viel. Zij snoof, niet overtuigd. Hij stelde voor dat ze zich, als ze zich zo voorbijgestoken voelde, zou bijscholen. Ook al zou dat moeite vergen. Hoezo moeite? Hij had haar altijd al dom gevonden, was het niet?

Hoewel ik me zeer bewust was van het feit dat ik in oorlogsgebied was terechtgekomen, kon ik een glimlach amper onderdrukken. Het deed deugd om te beseffen dat ik niet de enige over-emotionele vrouw ter wereld ben. En dat discussies precies om die reden altijd weer vierkant draaien.

Zijn handen hingen enkele seconden radeloos in de lucht en vielen tenslotte neer in zijn schoot. Haar ogen keken woedend uit het raam, haar kaken stijf opeen geklemd. De mensen in de wagon keken onwennig om zich heen. Niet om wat ze gehoord hadden, maar omdat het, nu de stilte viel, duidelijk werd dat ze meegeluisterd hadden.

Enkele minuten verstreken. Haar kaken ontspanden zich, zijn handen zochten naar woorden. Maar het bleef stil. Ik keek wijselijk de andere kant uit.

Een stem maakte duidelijk dat we het volgende station naderden. Zij ritste haar jas dicht en friemelde even aan de zoom. Hij raapte zijn moed bij elkaar en keek haar aan. Zij deed alsof ze zijn ogen niet zag en stond op. Achter elkaar liepen ze naar de deur. De trein remde en stopte. Zwijgend stapten ze uit. Onderweg naar de trap die de perrons met elkaar verbond, reikte hij naar haar hand. En zij gaf hem die. De vrouwen om me heen haalden opgelucht adem en schoven bij het raam vandaan. Ik glimlachte.

vrijdag 6 maart 2009

De mannen die de gas doen branden

Terwijl ik met slaapogen op mijn pantoffels sta te wankelen in de gure ochtendwind, tilt hij met veel omhaal het deksel omhoog. Onderweg naar mijn ongewassen gezicht en ongekamde haren blijven zijn ogen enkele seconden hangen bij mijn haastig in training gestoken benen. “We zullen er eens aan beginnen, juffrouw.”

“U studeert nog?”
Ik glimlach en knik, hou me voor dat het voor hem ook geen pretje moet zijn en vergeef hem het feit dat hij me om half acht uit mijn bed haalde om ons van mazout te komen voorzien.
“Ik zou ook graag studeren.” Hij trekt zijn rubberen handschoenen aan en draait de tank open. “Maar ja…” In stilte kijken we naar de enorme tankwagen, die begint te brommen. Het is te zeggen, hij kijkt. Ik probeer me te focussen. Mijn koalapyjama verwisselen voor een trainingsbroek en een trui leek me dringender dan lenzen indoen of op zoek gaan naar mijn bril. Bijgevolg ben ik half blind.
“En wat wilt u later gaan doen? Ik wilde altijd dokter worden. Mensen onderzoeken.” Of benen, klaarblijkelijk. Wanneer hij merkt dat ik hem in de gaten heb, kijkt hij snel de andere kant uit. Opnieuw kijken we in stilte naar de straat, waar het gevaarte geparkeerd staat.
“Hij is vol, kijk maar.” Ik aarzel. Ten eerste moet ik zowat op zijn schoot gaan zitten om in de tank te kunnen kijken. Ten tweede ben ik er zo goed als zeker van dat mijn bijziendheid me niet zal toelaten de inhoud van de tank te kunnen zien.
“Ik zal even opzij gaan.” Het is een begin. Op mijn pantoffels schuifel ik dichterbij en buig ik me voorzichtig voorover, me concentrerend op de hoek die mijn rug en mijn benen daarbij maken. Het laatste wat ik wil, is hem een panoramisch zicht op mijn kont bieden. Wanneer ik, balancerend op de toppen van mijn tenen om bovenvermelde hoek zo stomp mogelijk te houden, boven de opening van de tank hang, zie ik in eerste instantie helemaal niets. Subtiel beweeg ik mijn hoofd wat naar links en naar rechts. Nog steeds niets. Tenslotte knijp ik mijn ogen tot spleetjes, waardoor ik eindelijk iets zie dat op vloeistof lijkt.

“Oh, u ziet niet goed.” Ik schrik van zijn stem, die van veel dichterbij komt dan ik me had voorgesteld en ga snel terug gewoon staan.
“Nee, ik had de tijd niet om mijn lenzen in te doen.”
“Ik zal het boeltje even dichtdoen voor u.” Nu hij denkt dat ik blind ben, richt hij zich zonder schaamte rechtstreeks tot mijn benen. Zoveel brutaliteit had ik niet verwacht.
“Doe de rekening maar in de brievenbus.” Achterstevoren, met mijn vingers beschermend over mijn dijen gespreid, zoek ik mijn weg terug naar de voordeur terwijl ik hem kil probeer aan te kijken. Of de verbaasde blik waarmee hij me zwijgend nakijkt het gevolg is van mijn haastige evacueringsplan of van het feit dat ik kwaad naar zijn voorhoofd loop te staren, weet ik niet.

dinsdag 3 maart 2009

De trein

“Mag ik uw kaartje?”
De vijf zevenjarige meisjes die tegenover me zitten, kijken me verwachtingsvol aan. Alsof ik op het punt sta om een test af te leggen. En misschien is dat ook wel zo. Je weet nooit wat je kan verwachten van een treinconducteur.

Terwijl ik in krochten van mijn veel te grote handtas op zoek ga naar mijn ticket, blijven ze me zwijgend in het oog houden. Onderling wisselen ze zogezegde onzichtbare signalen uit. Maar helaas ben ik niet blind geboren, en dus kan ik het zwaaien van hun armen en hun wijzende vingers duidelijk zien. En net zoals altijd wanneer ik me in het midden van de belangstelling bevind, voel ik mijn kaken rood kleuren en krijg ik het warm. Om snel een einde te kunnen maken aan de vertoning, ga ik nog fanatieker op zoek naar mijn ticket. Met de armhalen van een bedreven crawlzwemmer draai ik de inhoud van mijn tas om, terwijl ik verontschuldigend glimlach naar de ongeduldig kijkende conducteur. Wanneer ik mijn hoofd draai, zie ik tot mijn grote afgunst dat twee van de meisjes mijn glimlach imiteren en elkaar daarbij schaapachtig aankijken. Hoe ver is het gekomen als een stelletje zevenjarigen je uitlacht?

“Juffrouw…”
Zijn geduld is duidelijk op. De glimlach van de twee meisjes smelt weg. Op hun jonge leeftijd weten ze als geen ander wanneer iemands geduld op is en wanneer het tijd is om je gedeisd te houden.
“Momentje, ik…”
In een laatste wanhoopspoging wroet ik nog wat rond op de bodem van mijn tas. In mijn ooghoek zie ik dat hij zich klaarmaakt om een geweldige boete uit te schrijven. Net op het moment dat hij zijn pen op het papier zet, sluiten mijn vingers zich om het vertrouwde stukje papier. Triomfantelijk trek ik het tussen mijn paraplu en mijn flesje water uit. Helaas iets te enthousiast, waardoor mijn ticket half in tweeën scheurt. Met een knalrode kop steek ik hem mijn kaartje toe. Hij trekt één wenkbrauw op en haalt uiteindelijk toch zijn knipper boven. Opgelucht kijk ik de meisjes aan. Een aarzelend glimlachje komt op hun lippen te voorschijn. Ik glimlach voorzichtig terug.

“Zo.” Hij laat het kaartje voor mijn neus wapperen en kijkt mijn nieuwe vriendinnetjes aan. “Dat was niet flink.” Verbouwereerd kijk ik hem na. Alle vijf beginnen de meisjes simultaan te giechelen en te fluisteren. Hun wijsvingers steken ze daarbij ongegeneerd mijn kant uit. Ik had het kunnen weten. Met treinconducteurs weet je nooit.

De trein (2)